Dit verhaal is geschreven door Conrad Berghoef.
Kerstavond, 1914. Europa was in oorlog, in wat later de Eerste Wereldoorlog zou gaan heten.
Ergens op het Franse platteland stonden Engelse en Duitse soldaten tegenover elkaar.
Niet dat ze elkaar zagen trouwens: zowel de Engelsen als de Duitsers hadden zich ingegraven in de grond, in een soort gangen: de loopgraven.
Het leven in een loopgraaf was zwaar. Niet alleen vocht je tegen een onzichtbare vijand, ook waren de omstandigheden levensgevaarlijk. De hygiënische omstandigheden waren slecht. Als het regende, stond je soms tot je middel in de modder. Soldaten waren maanden, vaak zelfs jaren van huis. En altijd was er die dreiging: beschoten worden, of — erger nog — het bevel krijgen om uit de loopgraaf te klimmen en te vechten in het niemandsland ertussen. Een zekere dood tegemoet.
Maar kerstavond 1914 was het in Frankrijk even anders dan anders.
Het was koud en er viel lichte sneeuw. Engelse soldaten zaten in hun loopgraaf en dachten aan thuis. Aan familie, aan een warme woonkamer. Gezellig cadeautjes uitpakken bij een haardvuur zat er dit jaar niet in.
Plotseling hoorden ze gezang.
Gezang? Hier?
Op het grootste slagveld uit de menselijke geschiedenis?
Misschien vergisten ze zich. Misschien was het de koorts die hen parten speelde. Ze keken elkaar aan.
“Ben ik nou gek?”
“Hoor jij wat ik hoor?”
Het gezang leek uit de Duitse loopgraaf te komen, een paar honderd meter verderop. Een dappere Engelse soldaat stak voorzichtig zijn hoofd boven de rand uit.
“Verrek, kijk nou eens,” fluisterde hij.
Een andere soldaat keek mee. In de Duitse loopgraaf — waar nu duidelijk gezang te horen was — brandden verschillende lichtjes. Een Engelse officier pakte zijn verrekijker.
“Volgens mij bereiden ze een aanval voor,” zei hij. “Hou je gereed, mannen. Wees dapper.”
Opeens klonk luid en duidelijk, in krom Engels, vanuit de Duitse loopgraaf:
“Hé, Engelsen, waarom zingen jullie niet? Het is Kerstmis.”
De Engelsen keken elkaar stomverbaasd aan. Hoorden ze dit nu echt? De vijand, die hen een dag eerder nog had beschoten, zong nu kerstliedjes — en nodigde hen uit om mee te doen?
“Als jullie het maar laten,” siste de officier. “Het is oorlog.”
“Maar het is ook kerst,” zei een van de soldaten zacht.
Uit de Duitse loopgraaf klonk nog steeds gezang. Nu zelfs met instrumenten erbij. Het begon als een koor te klinken. De Engelsen luisterden. Velen vonden het stiekem een van de mooiste dingen die ze in maanden — misschien wel jaren — hadden gehoord. Sommigen begonnen mee te neuriën. Bij enkele Duitse liedjes herkenden ze zelfs de melodie.
En toen gebeurde er iets ongelooflijks.
Het orkest in de Duitse loopgraaf speelde het Engelse volkslied.
Tranen welden op in de ogen van de Engelse soldaten. De vijand die op kerstavond jouw volkslied speelt, terwijl je ver van huis bent, in een dorp waarvan je de naam niet eens kunt uitspreken — dat was bijna niet te bevatten. Zelfs de officier brak en zong zachtjes mee. En toen het orkest daarna het Duitse volkslied speelde, klonk ook dat ineens veel minder hatelijk dan ooit tevoren.
Maar het orkest was nog niet klaar.
Het zette Stille Nacht in. Dat kenden de Engelsen ook. En zo klonk over het kapotgeschoten Franse landschap het kerstlied der kerstliederen, in twee talen tegelijk. Niemand hield het droog. Grote kerels in uniform, met zware wapens, stonden hand in hand te zingen. Aan Engelse kant — en waarschijnlijk ook aan Duitse.
Na het lied viel een intense stilte.
Toen klonk opnieuw die stem, in datzelfde kromme Engels:
“Als wij beloven niet te schieten, zullen we elkaar dan ontmoeten in Niemandsland? Dan komen we allemaal uit de loopgraaf en kunnen we elkaar zien.”
De Engelse officier vond dat een stap te ver. Hij riep terug:
“Wat willen jullie dan doen? Gezellig iets met elkaar drinken of zo?”
Even bleef het stil.
Toen kwam het antwoord:
“Ja, eigenlijk wel. Wij hebben schnapps, lekkere Duitse jenever. En jullie?”
De Engelsen keken elkaar aan.
“Wij hebben sigaretten!” riep een jonge soldaat — tot grote schrik van zijn officier.
Er werd gejuicht aan Duitse kant.
“Zullen we elkaar gewoon ontmoeten?” klonk het weer.
“Dit is niet onze oorlog. Dit is een oorlog van de hoge heren.”
En zowaar: de Engelsen zagen Duitse soldaten uit hun loopgraven komen, met de handen omhoog. Eén ogenblik leek het alsof de officier bevel zou geven om te schieten. Maar toen richtte ook hij zich op en stapte uit de loopgraaf. Zijn mannen aarzelden, maar volgden hem.
Zo ontmoetten de soldaten elkaar in het niemandsland, tussen de loopgraven in. Er werd gedronken. Sigaretten en chocola werden gedeeld. Foto’s van vrouwen en kinderen gingen van hand tot hand.
Het moet een vreemd beeld zijn geweest, die kerstavond in 1914. Midden op het slagveld maakten vijanden grapjes, spraken met elkaar, omhelsden elkaar. Duitse soldaten nodigden Engelsen zelfs uit in hun loopgraaf om hun kerstboom te laten zien.
Een Engelse soldaat haalde een bal tevoorschijn en stelde voor een potje te voetballen. In het donker lukte dat nauwelijks, maar ze beloofden elkaar de volgende dag echt een wedstrijd te spelen.
En die wedstrijd kwam er.
De grootste oorlog ooit kreeg even een menselijk gezicht. Deze gebeurtenis is de geschiedenis ingegaan als het Kerstbestand van 1914. Er zijn boeken over geschreven, films over gemaakt, liedjes over gezongen. Veel van de soldaten die die avond samen zongen, hebben de oorlog niet overleefd. Waarschijnlijk hebben ze kort daarna weer ‘gewoon’ op elkaar geschoten.
De Eerste Wereldoorlog was een verschrikkelijke oorlog.
Maar even — heel even — op kerstavond 1914,
was het vrede.
